De levenscyclus van zaadplanten loopt van zaad tot zaad.:p.85-96. Bij zaadplanten wordt de levenscyclus gewoonlijk anders beschreven dan in termen van kernfasewisseling en generatiewisseling.
Zaden en zaadvorming
zaad | → | verspreiding, dormancy, kieming | → | kiemplant |
↑ | ↓ | |||
generatieve voortplanting | groei | |||
↑ | ↙ | ontwikkeling van voortplantingsorganen | ↖ | ↓ |
voortplantings- stadium | jeugd- stadium | |||
↓ | ↘ | vegetatieve voortplanting, en verjonging | ↗ | |
veroudering | ||||
↓ | ||||
ouderdoms- stadium |
De zaden vormen de belangrijkste diasporen van de zaadplanten (naaktzadigen en bedektzadigen). Bij de bedektzadigen worden de zaden gevormd in vruchten die voor de verspreiding kunnen zorgen. De verspreiding (disseminatie) van de zaden en vruchten (en van de eenzadige vruchten) begint met het verlaten van de moederplant.
Sommige zaden kennen een (rusttoestand), waarin zij een ongunstige periode zoals droge periode of een koude winter kunnen overleven. De dormancy kan experimenteel doorbroken worden door toetreden van vocht (scarificatie), door een koudeschok of door een combinatie (koude stratificatie).
Terend op zijn reservestoffen ontkiemt het zaad tot een kiempje met een spruit en een worteltje. In het jeugdstadium ontwikkelen zich wortels en stengels met bladeren, gaat de plant water en voedsel opnemen voor de fotosynthese. Met een gewoonlijk sterke groei wordt het voortplantingsstadium bereikt, en kan de plant zich vegetatief en/of generatief vermeerderen.
Bij planten die gedurende hun leven slechts eenmaal bloeien (monocarpische planten of hapaxanten) luidt de zaadvorming het afsterven van de plant in. De periode vanaf kieming tot de bloei kan zeer kort duren (binnen een seizoen), maar bij sommige soorten ook meerdere jaren. Planten die meerdere malen kunnen bloeien en vruchtzetten zijn de overblijvende of polycarpische planten. Deze overblijvende planten kunnen zich veelal goed vegetatief vermeerderen.
Door verouderingsverschijnselen is de levensduur van dergelijke planten bij veel soorten niet onbeperkt, maar sommige boomsoorten kunnen zeer hoge leeftijden bereiken, van vele honderden tot enkele duizenden jaren.
Kieming en kiemplant
Een kiemplant is een jonge plant, die zich ontwikkelt uit het (embryo) in het zaad. De ontwikkeling van de kiemplant begint met de kieming van het zaad.
Een kiemplant van de tweezaadlobbige bestaat uit de kiemwortel, het hypocotyl (het stengeldeel onder de zaadlobben) en de zaadlobben (cotylen). De zaadlobben hebben vaak een functie bij de opslag van de reservestoffen, die afkomstig waren van de ouderplant. Ze hebben gewoonlijk een andere vorm dan de erop volgende gewone, fotosynthetiserende bladeren.
Bij een eenzaadlobbige kiemplant komt als eerste het coleoptyl (een buisvormige structuur) boven de grond. Hierin zit het eerste blaadje. Grasachtigen zoals granen, mais en andere grassen zijn voorbeelden van eenzaadlobbigen. Ook bloemen als lelies, orchideeën, tulpen en narcissen behoren tot deze groep van planten.
Kiemplanten van orchideeën hebben helemaal geen zaadlobben en worden daarom wel 'acotyledonen' genoemd.
- Pinus contorta
kiemplanten bij dennenappel - Kiemende eikel van Quercus robur
- Kiemend erwtenplantje
De kiemplanten van naaktzadigen hebben een gevarieerde bouw. Zo kunnen kiemplanten van dennensoorten tot twintig zaadlobben hebben.
Jeugdstadium en volwassen stadium
Zaailingen
Van geslachtelijke voortplanting is sprake als de voortplanting plaatsvindt met ontwikkeling van voortplantingsorganen, zaden en vruchten door middel van twee ouder-planten. Van ongeslachtelijke voortplanting spreekt men bij vegetatieve voortplanting bij slechts een enkele ouder-plant.
Nadat de zaadlob(en) verschenen zijn, komt het eerste ware blad tevoorschijn, begint het jeugdstadium van de plant en gaat de kiemplant over is de fase van de zaailing.
Typen van reproductie bij zaadplanten zijn: geslachtelijke voortplanting (seksuele reproductie) en ongeslachtelijke voortplanting (aseksuele reproductie).
Ongeslachtelijke voortplanting
Vrijwel alle planten kunnen zich ongeslachtelijk voortplanten, zoals door sporevorming (bij mossen en varens), agamospermie, apomixis, automixie, binaire deling, parthenogenese of maagdelijke voortplanting en door vegetatieve vermeerdering.
Vegetatieve vermeerdering kan bij zaadplanten op veel verschillende manieren plaatsvinden, zoals met stolonen (uitlopers), wortelstokken en broedbollen. Ze produceren bollen, knollen, okselknolletjes of broedknoppen.
Sommige plantensoorten, zoals paardenbloem of veldbeemdgras, kunnen zich ongeslachtelijk via zaad voortplanten. Dit wordt apomixis genoemd.
- Zandzegge met ondergrondse stolonen.
- Viviparie bij (Poa alpina)
- Valse viviparie bij moerasstruisgras (Agrostis canina)
- Valse viviparie bij prei (Allium ampeloprasum var. porrum)
- Broedbolletjes bij sint-jansui (Allium fistulosum var. bulbifera)
- Kalanchoe daigremontiana (ook wel: bommenwerper)
Populaties lopen bij geslachtelijke voortplanting het risico goede eigenschappen kwijt te raken of onvoordelige te ontwikkelen. Ongeslachtelijke voortplanting heeft als nadeel dat de genetische variatie binnen een populatie beperkt blijft. Aanpassingen zijn pas functioneel bij wijzigende milieuomstandigheden.
Bij ongeslachtelijke voortplanting is er echter geen genetisch verschil tussen ouderplant en de nakomelingen. Bij somatische mutaties kunnen echter wel verschillen ontstaan.
De mens heeft daar nog verschillende technieken voor vegetatieve vermeerdering aan toegevoegd, zoals stekken, enten, afleggen, klonen, oculeren en weefselkweek.
Geslachtelijke voortplanting
wikipedia, wiki, boek, boeken, bibliotheek, artikel, lezen, downloaden, gratis, gratis downloaden, mp3, video, mp4, 3gp, jpg, jpeg, gif, png, foto, muziek, lied, film, boek, spel, spelletjes, mobiel, telefoon, Android, iOS, Apple, mobiele telefoon, Samsung, iPhone, Xiomi, Xiaomi, Redmi, Honor, Oppo, Nokia, Sonya, MI, PC, Web, computer